Mijn moeder geeft de tijd een naam.
Pasen, Pinksteren, etenstijd.
Het biedt mijn zijn de nodige begrenzing.
Heeft mij van lethargie bevrijd.
Mijn moeder noemt mijn naam op tijd.
Opdat ik weet waar ik naar zoek.
Uit bed, naar school en terug naar huis.
Waar ze dan wacht met thee en koek.
Mijn moeder neemt de tijd voor mij.
Wijst mij een weg die ik kan gaan.
En sinds de tijd haar heeft ingehaald.
Besef ik pas de eindigheid van ons bestaan.