Onlangs las ik ergens dat Kierkegaard iets zei over bidden.
Dat dat bedoeld is om de bidder te veranderen. Dat dat bedoeld is om de bidder tot een juiste hoedanigheid of positie te brengen ten opzichte van God en zichzelf.
Wanneer ik bidden vanuit dat perspectief benader gaat er wel een heel andere wereld voor me open. Ik moet terugdenken aan mijn jeugdjaren waarin mijn gebeden feitelijk niet meer inhielden dan het opzeggen van verlanglijstjes waarop mijn noden en vermeende zorgen stonden genoteerd. Die las ik dan op in de hoop en het geloof dat God er voor zou zorgen dat het mij, de anderen, aan niets zou ontbreken. Toch weer het beeld van God als de grote wijze oude heer met lange baard die als een soort Sinterklaas de zaken uiteindelijk tot een goede afloop zou brengen.
Het bidden op die wijze ging gepaard met een beschamende dosis passiviteit en een gebrek aan het nemen van mijn eigen verantwoordelijkheid. Er kwam weinig daadkracht aan te pas van mijn kant. Geheel in de reformatorische (bevindelijke ) traditie verwachtte ik het allemaal van Gene Zijne. Ik moet er wat verder over nadenken en proberen terug te lezen wat Kierkegaard er precies over heeft gezegd. Zijn invalshoek is in elk geval voor mij een opening naar een nieuwe kijk op bidden en misschien brengt het mij wel opnieuw tot bidden.
Gij hebt mij ’t eerst bemind,
o God.
De hele dag,
Het hele leven door
Bemint Gij mij het eerst.
Als ik in de morgen ontwaak
en mijn ziel tot U wendt,
zijt Gij de eerste:
Gij hebt mij het eerst bemind.
Als in de dageraad
ik opsta van mijn bed
en op datzelfde ogenblik mij biddend richt tot U,
zijt Gij mij voor:
Gij hebt mij ’t eerst bemind.
Als in de dag
ik mij onttrek aan de verstrooiing van het leven
mijn ziel tot inkeer breng en denk aan U,
dan denkt Gij reeds aan mij:
Gij hebt mij ’t eerst bemind.
En ik, ondankbaar mens,
die altijd denk en spreek
alsof Gij maar één keer
het eerst mij hebt bemind.
Dagboek Kierkegaard.